De geschiedenis van het Comité P kende acht scharniermomenten.

1. De bevindingen van de Bendecommissie
De parlementaire Onderzoekscommissie van mei 1988 belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd werd (de zgn. “Bende-commissie I”), kwam met betrekking tot de controle op de politiediensten tot de volgende conclusie:
"(...) Er dient een extern controleorgaan te worden gecreëerd voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid. Een interne controle blijkt inadequaat te zijn. Dit controleorgaan heeft geen disciplinaire maar een superviserende taak. Het moet met andere woorden controle uitoefenen op de wijze waarop de politieopdrachten worden uitgevoerd. Aan het parlement en de regering moet hierover regelmatig verslag worden gegeven " [1].
In het verslag van de onderzoekscommissie stond verder te lezen dat de politiewerking slecht was en dat dit o.a. te wijten was aan:
[1] Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 59/8, p. 367.
De parlementaire Onderzoekscommissie van mei 1988 belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd werd (de zgn. “Bende-commissie I”), kwam met betrekking tot de controle op de politiediensten tot de volgende conclusie:
"(...) Er dient een extern controleorgaan te worden gecreëerd voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid. Een interne controle blijkt inadequaat te zijn. Dit controleorgaan heeft geen disciplinaire maar een superviserende taak. Het moet met andere woorden controle uitoefenen op de wijze waarop de politieopdrachten worden uitgevoerd. Aan het parlement en de regering moet hierover regelmatig verslag worden gegeven " [1].
In het verslag van de onderzoekscommissie stond verder te lezen dat de politiewerking slecht was en dat dit o.a. te wijten was aan:
- een groot wantrouwen en gebrek aan collegialiteit tussen de onderzoekers onderling en tussen de politie en de magistratuur;
- een rivaliteit tussen politiediensten die nog wordt aangescherpt door uiteenlopende statuten, werving, vorming en werkterrein;
- een slechte coördinatie tussen de politiediensten;
- ondemocratische aspecten van bepaalde politiemethodes;
- grote problemen met de leiding van het onderzoek;
- bevoegdheden van de politiediensten die elkaar overlappen.
[1] Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 59/8, p. 367.
2. Het Pinksterplan I en de uitvaardiging van de organieke Wet van 18 juli 1991.
In aansluiting op het verslag van bovenvermelde onderzoekscommissie werd in de regeringsmededeling van 5 juni 1990 het programma inzake ordehandhaving, veiligheid van de burgers en beteugeling van de misdrijven, beter gekend onder de naam "Pinksterplan I", aangekondigd.
De pijlers van dit plan waren:
Centraal in het Pinksterplan I stonden: de coördinatie van het politiebeleid, de aanpassing van het strafrechtelijk beleid, de structurele aanpassingen met betrekking tot de werking van politie- en inlichtingendiensten en de realisatie van de wet op het politieambt.
In uitvoering van het Pinksterplan I heeft de regering in 1991 een voorstel van toezichtsregeling voor de politiediensten ontwikkeld. Dat toezicht diende tegemoet te komen aan drie belangrijke doelstellingen:
In de vergaderingen van 27 en 28 februari 1991 en 12 en 13 juli 1991 namen beide wetgevende Kamers de organieke Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten aan, door de Koning bekrachtigd op 18 juli 1991 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 26 juli 1991. Sedertdien werd deze organieke Wet meermaals gewijzigd.
In aansluiting op het verslag van bovenvermelde onderzoekscommissie werd in de regeringsmededeling van 5 juni 1990 het programma inzake ordehandhaving, veiligheid van de burgers en beteugeling van de misdrijven, beter gekend onder de naam "Pinksterplan I", aangekondigd.
De pijlers van dit plan waren:
- de aanpak van structurele, institutionele en mentaliteitsproblemen;
- het streven naar de eerbiediging en waarborg van de democratische vrijheden en rechten van de mens, naar doorzichtigheid en doeltreffendheid en het onderstrepen van de verantwoordelijkheid van iedereen die bij de uitoefening van het politieambt betrokken is;
- het beklemtonen van de kwalitatieve i.p.v. de kwantitatieve aspecten.
Centraal in het Pinksterplan I stonden: de coördinatie van het politiebeleid, de aanpassing van het strafrechtelijk beleid, de structurele aanpassingen met betrekking tot de werking van politie- en inlichtingendiensten en de realisatie van de wet op het politieambt.
In uitvoering van het Pinksterplan I heeft de regering in 1991 een voorstel van toezichtsregeling voor de politiediensten ontwikkeld. Dat toezicht diende tegemoet te komen aan drie belangrijke doelstellingen:
- de eerbiediging van de grondwettelijke rechten en de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers;
- instaan voor de efficiëntie van de politiediensten en;
- de coördinatie van de politiediensten.
In de vergaderingen van 27 en 28 februari 1991 en 12 en 13 juli 1991 namen beide wetgevende Kamers de organieke Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten aan, door de Koning bekrachtigd op 18 juli 1991 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 26 juli 1991. Sedertdien werd deze organieke Wet meermaals gewijzigd.
3. Bevoegdheidsuitbreiding 1998
In 1998 besloot de regering een orgaan op te richten dat als opdracht heeft zich uit te spreken over elk beroep dat wordt aangetekend tegen het al dan niet uitreiken van een veiligheidsmachtiging, zijnde het officieel attest nodig om toegang te krijgen tot vertrouwelijke gegevens. De toenmalige regering vond het noodzakelijk dat de voorzitter of een lid van het Vast Comité P deel zou uitmaken van dat college, “beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen” genaamd. Aldus werd de voorzitter van het Comité P aangesteld om samen met de voorzitter van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten (Comité I) en de voorzitter van de geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit te zetelen in dat beroepsorgaan.
In 1998 besloot de regering een orgaan op te richten dat als opdracht heeft zich uit te spreken over elk beroep dat wordt aangetekend tegen het al dan niet uitreiken van een veiligheidsmachtiging, zijnde het officieel attest nodig om toegang te krijgen tot vertrouwelijke gegevens. De toenmalige regering vond het noodzakelijk dat de voorzitter of een lid van het Vast Comité P deel zou uitmaken van dat college, “beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen” genaamd. Aldus werd de voorzitter van het Comité P aangesteld om samen met de voorzitter van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten (Comité I) en de voorzitter van de geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit te zetelen in dat beroepsorgaan.
4. Bevoegdheidsuitbreiding 2004 - 2005
Het Comité P kreeg met de programmawet van 27 december 2004 nog een reeks bijkomende controleopdrachten in het kader van het toezicht op de veiligheidsdiensten en -agenten die werken voor een openbare vervoersmaatschappij (NMBS, MIVB, TEC, De Lijn) in de uitoefening van hun opdrachten en dit door een wijziging aan de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, recent opgeheven door de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Ook in deze laatste wet is het Comité P toezichtsbevoegd verklaard voor de voormelde diensten en agenten.
De federale politie, de lokale politiediensten, de bijzondere inspectiediensten en de veiligheidsdiensten die werken voor een openbare vervoersmaatschappij moeten worden begrepen onder het woord “politiediensten” zoals het verder op deze site in deze brede zin wordt gehanteerd.
In 2005 besliste de wetgever om de regelingen nopens de veiligheidsmachtigingen uit te breiden naar de zogenaamde veiligheidsattesten en -adviezen, waarbij het beroepsorgaan dezelfde rechtsprekende bevoegdheden bekwam, ditmaal in geval van een hoger beroep tegen een weigering of toelating tot het bekomen van een veiligheidsattest of veiligheidsadvies. Deze documenten kunnen worden gevraagd voor de toegang tot bepaalde lokalen, gebouwen of terreinen of voor de toelating tot een bepaalde functie.
Het Comité P kreeg met de programmawet van 27 december 2004 nog een reeks bijkomende controleopdrachten in het kader van het toezicht op de veiligheidsdiensten en -agenten die werken voor een openbare vervoersmaatschappij (NMBS, MIVB, TEC, De Lijn) in de uitoefening van hun opdrachten en dit door een wijziging aan de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, recent opgeheven door de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Ook in deze laatste wet is het Comité P toezichtsbevoegd verklaard voor de voormelde diensten en agenten.
De federale politie, de lokale politiediensten, de bijzondere inspectiediensten en de veiligheidsdiensten die werken voor een openbare vervoersmaatschappij moeten worden begrepen onder het woord “politiediensten” zoals het verder op deze site in deze brede zin wordt gehanteerd.
In 2005 besliste de wetgever om de regelingen nopens de veiligheidsmachtigingen uit te breiden naar de zogenaamde veiligheidsattesten en -adviezen, waarbij het beroepsorgaan dezelfde rechtsprekende bevoegdheden bekwam, ditmaal in geval van een hoger beroep tegen een weigering of toelating tot het bekomen van een veiligheidsattest of veiligheidsadvies. Deze documenten kunnen worden gevraagd voor de toegang tot bepaalde lokalen, gebouwen of terreinen of voor de toelating tot een bepaalde functie.
5. Bevoegdheidsuitbreiding 2006
Met de oprichting van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), het orgaan belast met de evaluatie van de terroristische en extremistische dreiging, werd voorzien dat dit orgaan onder de gezamenlijke controlebevoegdheid valt van de Vaste Comités P en I. Deze nieuwe controleopdracht over een nieuw orgaan en in een nieuwe materie was het gevolg van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging [1]. Sedertdien heet de organieke Wet: ‘Wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse’.
Belangrijk in de werking en samenstelling van het OCAD is de wettelijke plicht voor de zogenaamde “ondersteunende diensten” om, ambtshalve of op vraag van de directeur van het OCAD, alle inlichtingen waarover deze diensten in het kader van hun wettelijke opdrachten beschikken en die relevant zijn voor het vervullen van de opdrachten van het OCAD aan dit orgaan over te maken.
In de wet van 10 juli 2006 worden de bedoelde ondersteunende diensten opgesomd en is ook voorzien in de mogelijkheid dat de Koning deze diensten nog kan uitbreiden. Een laatste uitbreiding van het aantal diensten is aldus gebeurd bij Koninklijk besluit van 17 augustus 2018 [2].
Deze ondersteunende diensten, die ook een of meer leden moeten afvaardigen naar het OCAD, zijn:
[1] BS 20 juli 2006.
[2] BS 12 september 2018.
Met de oprichting van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD), het orgaan belast met de evaluatie van de terroristische en extremistische dreiging, werd voorzien dat dit orgaan onder de gezamenlijke controlebevoegdheid valt van de Vaste Comités P en I. Deze nieuwe controleopdracht over een nieuw orgaan en in een nieuwe materie was het gevolg van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging [1]. Sedertdien heet de organieke Wet: ‘Wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse’.
Belangrijk in de werking en samenstelling van het OCAD is de wettelijke plicht voor de zogenaamde “ondersteunende diensten” om, ambtshalve of op vraag van de directeur van het OCAD, alle inlichtingen waarover deze diensten in het kader van hun wettelijke opdrachten beschikken en die relevant zijn voor het vervullen van de opdrachten van het OCAD aan dit orgaan over te maken.
In de wet van 10 juli 2006 worden de bedoelde ondersteunende diensten opgesomd en is ook voorzien in de mogelijkheid dat de Koning deze diensten nog kan uitbreiden. Een laatste uitbreiding van het aantal diensten is aldus gebeurd bij Koninklijk besluit van 17 augustus 2018 [2].
Deze ondersteunende diensten, die ook een of meer leden moeten afvaardigen naar het OCAD, zijn:
- de Veiligheid van de Staat en de Algemene dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht (2006);
- de lokale en de federale politie (2006);
- de FOD Financiën, in het bijzonder de Algemene Administratie van de douane en accijnzen (2006) en de algemene administratie van de Thesaurie (2018);
- de FOD Mobiliteit en Vervoer, de FOD Binnenlandse Zaken, in het bijzonder de Dienst Vreemdelingenzaken (2006) en de algemene directie Crisiscentrum (2018) en
- de FOD Buitenlandse Zaken, de FOD Justitie, in het bijzonder het directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen (2018) en de dienst Erediensten en georganiseerde vrijzinnigheid (2018).
[1] BS 20 juli 2006.
[2] BS 12 september 2018.
6. Bevoegdheidsuitbreiding 2018
Met ingang van 5 september 2018 werd het Vast Comité P, ingevolge de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, samen met het Vast Comité I aangewezen als gegevensbeschermingsautoriteit belast met de controle van de verwerking van persoonsgegevens door het OCAD en zijn verwerkers, uitgevoerd in het kader van de opdrachten als bedoeld in de wet van 10 juli 2006, en door of krachtens bijzondere wetten.
Met ingang van 5 september 2018 werd het Vast Comité P, ingevolge de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, samen met het Vast Comité I aangewezen als gegevensbeschermingsautoriteit belast met de controle van de verwerking van persoonsgegevens door het OCAD en zijn verwerkers, uitgevoerd in het kader van de opdrachten als bedoeld in de wet van 10 juli 2006, en door of krachtens bijzondere wetten.
7. Bevoegdheidsuitbreiding 2019 - Integriteitsschendingen
Sinds 17 juni 2019, datum van inwerkingtreding van de wet van 8 mei 2019 tot wijziging van de wet van 15 september 2013 betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden, kunnen de personeelsleden van de geïntegreerde politie zich beroepen op het meldingssysteem voorzien door de wet van 15 september 2013 voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending binnen de geïntegreerde politie.
Het Vast Comité P oefent de door deze wet aan de federale ombudsmannen toegewezen bevoegdheden uit wanneer een veronderstelde integriteitsschending door een politieambtenaar wordt gemeld.
De personeelsleden van de geïntegreerde politie hadden reeds de mogelijkheid om een veronderstelde integriteitsschending te melden aan het Comité P overeenkomstig de procedure voorzien door de organieke Wet van 18 juli 1991. De wetswijziging voorziet een nieuwe procedure met een nieuw meldingssysteem waarin het Comité P de externe component uitmaakt wanneer de klokkenluider een politieambtenaar is.
Sinds 17 juni 2019, datum van inwerkingtreding van de wet van 8 mei 2019 tot wijziging van de wet van 15 september 2013 betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden, kunnen de personeelsleden van de geïntegreerde politie zich beroepen op het meldingssysteem voorzien door de wet van 15 september 2013 voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending binnen de geïntegreerde politie.
Het Vast Comité P oefent de door deze wet aan de federale ombudsmannen toegewezen bevoegdheden uit wanneer een veronderstelde integriteitsschending door een politieambtenaar wordt gemeld.
De personeelsleden van de geïntegreerde politie hadden reeds de mogelijkheid om een veronderstelde integriteitsschending te melden aan het Comité P overeenkomstig de procedure voorzien door de organieke Wet van 18 juli 1991. De wetswijziging voorziet een nieuwe procedure met een nieuw meldingssysteem waarin het Comité P de externe component uitmaakt wanneer de klokkenluider een politieambtenaar is.
8. Bevoegdheidsuitbreiding 2022 - Integriteitsschendingen
De wet van 12 december 2021 heeft de Integriteitswet van 15 september 2013 opnieuw gewijzigd.
Sinds 9 januari 2022 fungeert het Comité P als externe component van het meldsysteem opgericht door de wet van 15 september 2013 wanneer de klokkenluider een personeelslid is van de geïntegreerde politie (al dan niet politieambtenaar) of van de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie”.
De wet van 12 december 2021 heeft de Integriteitswet van 15 september 2013 opnieuw gewijzigd.
Sinds 9 januari 2022 fungeert het Comité P als externe component van het meldsysteem opgericht door de wet van 15 september 2013 wanneer de klokkenluider een personeelslid is van de geïntegreerde politie (al dan niet politieambtenaar) of van de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie”.